top of page

4

Beluister de podcast.

Hier in de Kempen is er veel pure zandgrond te vinden. Klei in de grond verrijkt maar door de afwezigheid hiervan is onze streek van nature arm aan vruchtbaarheid. De boeren van de Kempen moesten vroeger dus veel harder werken om hun brood te verdienen. De oogsten waren magerder en ook de dieren gaven minder vlees en melk. 

Door het houden van dieren in een potstal konden de boeren mest genereren om de grond ietwat rijker te maken. Deze mest werd bekomen door, wanneer de dieren op stal stonden in de winter, enkele keren per week ze nieuw strooisel te geven dat bovenop het oude kwam. Dit vermengde zich samen met de uitwerpselen en werd aangetrapt door de dieren. Zo hoopte het op en werd het na enkele maanden als mest uit de stallen gehaald. De mest werd dan over de akkers verdeeld waardoor de opbrengst kon verhogen. 

Voor de twee wereldoorlogen werd er zelfs vanuit de steden straatafval via de steenwegen naar het platteland gevoerd om zo de gronden te verbeteren. Dit werd de beertram genoemd.  

Doordat men na WOII op grote schaal is gaan bemesten, kon er hier ook beter geboerd worden. Omdat het hier vrij lang arme gronden zijn gebleven was het hier zeer bosrijk en woonden er weinig mensen. Om deze reden kwamen er in de jaren zeventig veel mensen naar hier die voor weinig geld grond konden kopen. Dat idee van de 'arme' kempen ligt nu wel achter ons maar wanneer je naar de oorspronkelijk grondsamenstelling kijkt, is dat nog steeds zo. 

Arme Kempen? 

bottom of page